Boeken en schrijvers

Bizar: een boek dat goed, maar ‘te mannelijk’ was

roxane-copy

Op de valreep van het jaar een blog rond De Boekensalon; magazine voor lezers en leesclubs. Al eerder mocht ik hiervoor coververhalen – interviews – schrijven en tot mijn plezier ook weer voor het eindejaarsnummer. Journalist en jurist Roxane van Iperen vertelde me over haar debuut Schuim der aarde, gesitueerd in Brazilië. Een roman die reacties kreeg als ‘heftig en rauw’. En ‘te mannelijk’. 

De omschrijving ‘heftig en rauw’ is niet uit de lucht gegrepen. Van Iperen tackelt ongemakkelijke thema’s als de verschillen tussen arm en rijk, geweld en corruptie en doet dat op een manier die je niet koud laat. En dan druk ik me zachtjes uit.

Je zou de personages graag een beter leven gunnen, maar, zoals Van Iperen zelf nuanceerde: “Mensen in die omstandigheden zijn vaak niet zo zielig als we wel denken. Het is zelfs een beetje onzin om ze tot zielig te bestempelen. Daarmee plaats je ze onder je; maakt hem of haar tot een ‘mindere.’ Wat ik hoop is dat je aan het eind van het boek van de personages bent gaan houden en niet denkt: o ja, dat zijn van die mensen die wel eens in het nieuws voorbijkomen. Daarnaast gaat mijn boek juist ook over vriendschap en hoop.”

En dat is zeker waar. Als je de personages iets moet nageven, is het een enorme vastberadenheid, veerkracht en inventiviteit om wat van het leven te maken. Alleen of met elkaar. En ondanks, of misschien zelfs dankzij de kaders waarbinnen zij het moeten zien te rooien.

Van Iperen koos pas achteraf voor Brazilië als decor voor haar boek.

Uit het interview:
“Ik zag hoe goed Brazilië paste bij het ongerijmde en extreme in mijn verhaal, waarin mensen soms wegwerpartikelen zijn. Onderwerpen die voor bepaalde lezers ver buiten hun comfort zone liggen. Zo merk ik dat sommige mensen in mijn omgeving me tegenwoordig met andere ogen bekijken. Misschien ben ik nu voor hen die vrouw met die zieke geest. Maar ik wíl ook heel graag dat er na het lezen een hoop zekerheden op losse schroeven staan. Dat je – op z’n Vlaams – een ‘stoemp’ krijgt.”

Te ‘mannelijk’
Bizar, zo zou ik het feit willen noemen dat Van Iperen twee uitgevers op haar pad trof die enthousiast reageerden op haar manuscript en het toch niet aandurfden. Waarom dan wel niet? (Hier past tromgeroffel.) Omdat ze haar stijl te ‘mannelijk’ vonden. Van Iperen: “Ze konden het boek niet ‘vermarkten’ met mijn profiel: vrouw, blond, blauwe ogen.”
Jazeker, u leest het goed. We spreken 2016, bijna 2017. En twee enthousiaste uitgevers laten niettemin een boek schieten, omdat de schrijver vrouw is – want daar komt het toch op neer.

The Beatles
Ik neem u even mee een zijpaadje in. U kent wellicht het verhaal van platenmaatschappij Decca die een contract met The Beatles liet passeren voor een contract met Brian Poole and The Tremeloes?
U: Voor een contract met wie?
Ik: Dat bedoel ik.
Bij de keuze voor The Tremeloes zou hun thuisbasis de doorslag hebben gegeven: Londen, net als Decca. Een stuk dichterbij dan Liverpool – je kunt je bij je kwaliteitsoverwegingen maar laten leiden door topografie. Overigens gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat The Tremeloes nog redelijk wat hitjes op hun conto hebben staan, zoals Twist & Shout en Do you loooove me. Maar we dwalen af.

Misschien moeten uitgeverijen als hierboven eerst een dergelijke historische vergissing maken als Decca om daar wat sadder, maar wiser uit tevoorschijn te komen. Je zou ’t ze bijna gunnen. Gelukkig had de huidige uitgever van Schuim der aarde – Lebowski – geen last van hersenspinsels rond mannelijke en vrouwelijke stijlen, uiterlijkheden, laat staan van stratenplannen en wat dies meer zij. Afijn, nieuw jaar, nieuwe kansen. Dat kwaliteit maar mag zegevieren, op velerlei gebied, en dan ook maar meteen wereldwijd. Moedig voorwaarts.

 

Categorieën: Boeken en schrijvers | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen

Bomans en Carmiggelt in de schijnwerpers

bomans en mies

Mies Bouwman vraagt Bomans naar de ondeugden van Nederlanders. Staand rechts: Jean-Pierre Geelen.

Godfried Bomans en Simon Carmiggelt: ze waren met elkaar bevriend, zouden allebei in 2013 honderd jaar zijn geworden en deelden hun geboorteplaats met elkaar, Den Haag. In deze stad zette de Jan Campert-Stichting de twee ‘lichte letterheren’ op 15 november nog eens in de schijnwerpers. Sprekers onder wie Kees van Kooten, Jean-Pierre Geelen, Gé Vaartjes en Henk van Gelder bogen zich in Het Letterkundig Museum over werk, leven en taal van de jubilarissen.

Waar was u toen u hoorde dat president J.F. Kennedy was vermoord?’ De vraag is inmiddels weer actueel, vijftig jaar na deze aanslag die wereldwijd nadreunde. Een herdenking werpt je terug in de tijd en alle zintuigen doen mee. Toen een 58-jarige Godfried Bomans onverwacht aan een hartaanval stierf op 22 december in 1971, ging er een soortgelijke schokgolf door Nederland, vertelde zijn biograaf Gé Vaartjes. “Veel mensen weten nog waar zij waren toen ze het bericht van Bomans’ overlijden hoorden. De tijding dompelde een nuchter Nederland onder in rouw. En dat was nog een Nederland zonder social media, stille tochten, kaarsjes of knuffels. Godfried had dat niet nodig om dit teweeg te brengen.” 

Tijdens de landelijke campagne ‘Nederland Leest’ staat alles in het teken van één specifiek boek. In 2013 is dat ‘Erik of het klein insectenboek’ van Godfried Bomans.

Ik kan er een klein beetje over meepraten. Mijn uitermate nuchtere moeder huilde die dag tot haar eigen ontzetting om het verlies van een dierbare die zij nota bene nog nooit had gesproken of ontmoet. Harry Mulisch verwoordde het later zo: ‘Toen Godfried stierf, hadden mensen het gevoel dat ze een huisvriend verloren.’

En zo was het. Godfried was meer dan alleen schrijver en columnist. Hij was een gevatte causeur en geliefde televisiepersoonlijkheid die ervan genoot al die rollen met verve en grote zelfverzekerdheid te spelen. Ooit kroop hij in de huid van Sinterklaas en gaf de toegestroomde kinderen schoolvrij, tot wanhoop van de ouders en schoolleiding. Maar in hem zat, volgens Vaartjes, ook een ten diepste eenzame man, twijfelend aan zijn eigen kunnen, smachtend naar erkenning, maar bang elk moment door de mand te vallen.  

bomanscarmiggelt2

.

Een vrolijke grijze toehoorder stak z’n hand op. “Als 15-jarige jongen heb ik Bomans nog geïnterviewd voor de schoolkrant”, begon hij, “en Bomans wilde het verslag daarvan graag lezen, dus dat stuurde ik hem toe.” De man hield nu een a-viertje omhoog. “En deze brief kreeg ik van hem terug.” Vaartjes knikte geïnteresseerd: “Wat schreef hij?” De spreker met lichte trots: “Dat dit het slechtste interview met hem was, dat hij ooit had gelezen.” Nadat de zaallach enigszins was uitgedund, vroeg Vaartjes: “Schreef hij ook waarom?” De spreker draaide het volgeschreven vel om en om: “Uitgebreid.”

Simon Carmiggelt kreeg gestalte door biograaf Henk van Gelder. Hij vertelde hoe Carmiggelt als redacteur bij een krant ooit was gevraagd om een kleine leegte op de pagina te vullen: de grootte werd hem aangeven met duim en wijsvinger: zo’n stukkie moest het zijn. Hoe dat stukkie uitgroeide tot terugkerende  ‘cursiefjes’ – het woord column kwam pas later in zwang – en hoe Carmiggelt in later jaren innig tevreden was met een speciaal postbusje aan de buitenkant van zijn woning, waarin hij ’s nachts zijn cursiefje deponeerde dat dan werd opgehaald door de koerier van dienst. Hoe knap die stukjes (Kronkels) in elkaar zaten en hoe geheel eigen het idioom van Carmiggelt is. Zelfs zó eigen dat hij in 1976, tijdens een wedstrijd waarbij Paroollezers uit zes Kronkels de échte Carmiggelt moesten herleiden, op de vierde plaats kwam. Na Henk Spaan, Renate Rubinstein en Kees van Kooten, maar voor Rinus Ferdinandusse en Nico Scheepmaker. Over zijn taalgebruik zei Van Gelder: “Carmiggelt gebruikte vaak het woordje ‘tja’, bij wijze van verzuchting. We leven nu in de tijd van ‘Yes!’ Maar Tja en Yes verdragen elkaar niet zo…”

De vriendschap tussen Carmiggelt en Bomans was er een van grote bewondering voor elkaar. Dat Bomans nooit een literaire prijs ontving – in tegenstelling tot Carmiggelt – bracht de laatste ertoe te zeggen:

‘Prijzen hebben geen waarde, dat wordt bewezen door het feit dat Godfried er nooit een gehad heeft.’

Ook namen ze elkaar graag op de hak. Bij de vijftigste verjaardag van Carmiggelt schreef Bomans in de Volkskrant een schijninterview met de jarige met zinsneden als deze:

‘En’, zo begin ik, ‘wie vind je op het ogenblik de beste schrijver?’
‘Van Nederland?’ vraagt Carmiggelt, ‘of van heel Europa?’ (..)
‘Van de hele wereld,’ verduidelijk ik.
‘Bomans’, zegt hij zonder aarzelen.
Ik noteerde niets, want ik had dit allang opgeschreven. (..)

gomperts en carmiggelt

Een fragment waarin H.A. Gomperts (l), literatuur-criticus, Carmiggelt interviewt – 1962.

Jean-Pierre Geelen, de beroepskijker van de Volkskrant, had filmfragmenten uitgezocht, zoals een interview waarin literair criticus Henri Albert Gomperts aan Carmiggelt een 2,5 minuut durende vraag stelt, die uiteindelijk vooral een bespiegeling blijkt te zijn. Hoe langer de vraag duurt, hoe meer in het museumzaaltje de lach rommelt, ook omdat Carmiggelt de beminnelijkheid zelve blijft. Van Bomans een fragment bij Mies Bouwman, waarin hij het beperkte taalgebruik van de Nederlanders hekelt. “Wij zijn een volk van stamelaars en stotteraars.” We spreken 1966 en Godfried persifleert hoe men alles ‘ergens’ wel ‘fijn’ vindt: ‘The Beatles vind ik ergens wel fijn. Maar Beethoven vind ik ook wel fijn. Ergens’. “Uit die enorme schatkamer wordt dat ene vingerhoedje gehaald”, verzucht Bomans. “Dat vind ik enorm jammer.”

Bomans: ‘Uit die enorme schatkamer wordt dat ene vingerhoedje gehaald’

Geelen bepeinsde of er anno 2013 ook nog een lichte letterheer te vinden is. Een schrijver én tv-persoonlijkheid met voldoende relativeringsvermogen om in de voetsporen van beide jubilarissen te mogen treden. Enig wikken en wegen brengt hem bij Bart Chabot, ‘bovendien ook Hagenees’, maar helemaal overtuigend vond Geelen deze conclusie ook niet. Tot slot ook van hem een verzuchting: “Waarom zijn er zo weinig boekenprogramma’s op tv? Je zou haast gaan denken dat dit is ingegeven door het idee dat lezen concurreert met tv-kijken.” En: “Op de huidige Nederlandse emo-tv is helaas weinig ruimte voor slow-tv, diepgang en gesprekken met schrijvers die nog zo mooi kunnen formuleren. De schrijvers die je nu ziet, zitten daar omdat ze een boek schreven over hun tijd als inbreker, of over hoe ze hun vrouw bedrogen op haar sterfbed, of omdat ze gefascineerd zijn door de omvang van Surinaamse vrouwenbillen. Maar iemand die een dagsluiting kan doen, zoals Carmiggelt deed. Dat zou nog steeds geweldig zijn.”

plakboek

Plakboek met Kronkels.

Kees van Kooten zou spreken over zijn bewondering voor Carmiggelt, maar onderweg naar de bijeenkomst zag hij posters van de musical Soldaat van Oranje. Het deed hem denken aan het verhaal ‘De illegale werker’ uit Bomans’ Kopstukken over de heer Hazelnoot. Een weinig vleiende persiflage op de soldaat van oranje zelf: Erik Hazelhoff Roelfzema. Van Kooten pakte Kopstukken erbij – uiteraard nog een echte oude versie – en las voor hoe Bomans de heer Hazelnoot regelrecht het graf in prees: ‘Hoe hij, vlak na de capitulatie, naar Engeland vloog, en hoe hij, vlak voor de bevrijding onvermoeid weer terugvloog.’ Weergaloos geschreven én voorgelezen.

Dan alsnog het eerbetoon aan Carmiggelt. Van Kooten toonde een boekwerk van aanmerkelijke omvang; het plakboek waarin zijn vader alle Kronkels van Carmiggelt plakte, drie op elke bladzij, sommige zo lang, dat de onderkant weer was omgevouwen naar boven. De bewondering voor Carmiggelt zat bij de familie Van Kooten duidelijk ingebakken. De paden van Carmiggelt en Kees van Kooten kruisten elkaar later ook in het echt. Kees speelde de vieze man die een boek door Carmiggelt wil laten ‘signaleren’. Ligt dat er niet te dik bovenop dat ‘signaleren’, had Van Kooten van tevoren nog aan Carmiggelt gevraagd. Die vond dat wel kunnen en alzo geschiedde.  

Bleef er dan niets te wensen over? Nou, nu je ´t zo zegt: onder de acht sprekers bevonden zich welgeteld nul vrouwen. Het hád iets bevreemdends, zo’n herenclub anno 2013. Voor ’n volgende keer.

Maar willen we weten hoe je nu écht een Kronkel voordraagt, dan moesten we maar eens kijken naar het volgende filmfragment, meende Van Kooten. Op het scherm zagen we Wim de Bie in zijn bekende rol van teleurgestelde ex-leraar Duits, die vindt dat de jeugd niets zinnigers meer heeft bij te dragen dan de piefpafpoef-beeldtaal van de televisie. Nee, dan vroeger, toen er nog voordrachtskunst bestond. Wat volgt, is een drie-minutenlange declamatie van een Kronkel. Uit het hoofd. Een fragment uit 1984. En na de slotzin ‘En toen pas is hij door die stoel gezakt!’ spontaan applaus voor Wim de Bie. Mooi om te zien hoe Van Kooten genietend meekeek.     

kees en wim

Ex-leraar Duits O. den Beste (Wim de Bie) declameert een Kronkel van Carmiggelt uit het hoofd. Staand rechts: Kees van Kooten.

Carmiggelt las zijn Kronkels op tv voor bij wijze van dagsluiting. Deze Kronkelaflevering luidde zijn eigen dagsluiting in. Hij overleed diezelfde novembermaand in 1987, 74 jaar oud.

Categorieën: Boeken en schrijvers | Tags: , , , , , , , , | Een reactie plaatsen

Een klankkast resoneert tegen wil en dank

Soms vertelt iemand een verhaal dat meteen een snaar raakt. Voorwaarde is natuurlijk dat je een bereidwillige klankkast bent, waarin zo´n verhaal resoneert. Bij mij gebeurde dat vanochtend, toen schrijver Theodor Holman vertelde over zijn boek ‘De grootste truc aller tijden’ in het tv-programma Boeken.

de-grootste-truc-aller-tijden-theodor-holman

.

Twee jaar geleden hield hij – kind van ouders die het Jappenkamp overleefden – een toespraak tijdens de herdenking van de bevrijding van Nederlands-Indië op 15 augustus 1945. Met een schok bedacht hij hoe hij zich voor het verhaal van zijn eigen ouders altijd had afgesloten. Dit boek is zijn poging dat enigszins recht te zetten.

Zijn vader had een kampdagboekje bijgehouden. Holman liet het tijdens de uitzending zien: een dun beduimeld notitieboekje waarvan je je afvraagt hoe dat het kamp heeft overleefd. Achterin schreef zijn vader, vrijetijds-goochelaar, een aantal zelfbedachte trucs. Het gaf Holman zijn invalshoek: over de ‘illusies die het leven ons flikt’.  Bekijk de uitzending vanaf 16’30.

Waarom het resoneert?

Holman benadrukte hoe de Indische Nederlanders – vaak aldaar geboren – alles kwijtraakten. Hun bevrijding ging immers naadloos over in de Bersiap-periode: Indië wilde niets meer te maken hebben met alles wat maar riekte naar kolonialisme. Dus na de Jappenkampen moesten de Indische Nederlanders opnieuw voor hun leven vrezen. Wie kon, vertrok naar Nederland. Met achterlating van huis, inboedel, dierbaren, huisdieren en geboortegrond. En met als vooruitzicht een vreemd, koud land dat zij vaak alleen kenden uit schoolboekjes en van foto’s.

Bevrijd, en nu asielzoekers. Met dien verstande dat zij wel degelijk tot de onderdanen van de koningin behoorden. Holman refereerde al aan de manier waarop Nederlands-Indische mensen hier niettemin bij de overheden moesten soebatten voor een beetje erkenning – die hooguit mondjesmaat kwam. Verlies op verlies op verlies.

Hoeveel verlies kan een mens hebben? Veel, getuige de veerkracht van mijn vader. Eerder dit jaar schreef ik – bij wijze van vingeroefening voor de schrijfwedstrijd van de Boekenweek – een klein eerbetoon aan hem én aan mijn moeder. Nee, ik stuurde het verhaal niet in en het had ook vast niet gewonnen. Maar een klankkast resoneert tegen wil en dank. Daarom wil ik het verhaal nu toch een plaats bieden:

.....................................................................................

De pronkerwtjes

pa van boord gedragen

Op de brancard mijn vader die van de MS Kota Inten wordt gedragen – februari 1947. Voor het eerst op Nederlandse bodem.

“Vijfennegentig jaar ben ik. Mijn toekomst ligt achter me en mijn verleden haalt me in. In de spiegel kijkt een oud mens me verbaasd aan; ik voel me hooguit zestig. En nog steeds levenslustig. Bijna een eeuw kan ik terugblikken nu. Een levensrijkdom die tegelijkertijd voelt als een verarming. Al die dierbaren die nog slechts herinneringen zijn… Geleidelijk aan word je de eenzame boom in het klaprozenveld. Beetje scheef, beetje krom. Al het jonge steekt daar mooi bij af.

Nog één keer kunnen bijpraten met vriendinnen. Nog één keer de geborgenheid voelen van vroeger, thuis. Of schaatsen op de vijver bij de HBS. En dan zwieren, naast mekaar. Doen ze dat tegenwoordig nog, zwieren? Veel dingen zijn anders nu. De kinderen trouwen bij voorkeur als er al een kindje onderweg is. Een dikkere buik tijdens de plechtigheid verhoogt de feestvreugde. Hoe anders was dat in de jaren vijftig. Hoe anders was dat bij mij. 

Tot over m´n oren verliefd werd ik. Op een zieke Nederlands-Indische man die na de oorlog in Azië hier aankwam en liggend op een brancard van boord werd gedragen. De oorlog had hem niet alleen veroordeeld tot drie jaar Japanse krijgsgevangenschap, maar ook tot het verlies van zijn ouders, zijn huis, zijn gezondheid en nu dus ook zijn land. Voor hem bestond de bevrijding alleen maar uit een nieuwe beproeving. Nederlands-Indië wilde onafhankelijk zijn, en dus waren Nederlanders als hij persona non-grata. En zo begon deze jongeman uit de tropen aan een nieuw bestaan in een land dat net in de greep was van een van de strengste winters van de vorige eeuw. 

pronkerwtjes

Pronkerwtjes of lathyrus.

Een radio-uitzending bracht ons samen. Iemand riep op tot een bezoekje aan zo´n gehospitaliseerde Indische militair, ontheemd en vaak eenzaam. Dat eerste bezoek had ik pronkerwtjes meegenomen. Iets kleurigs voor op die klinische ziekenkamer. Hij kende de bloemen niet en vond ze de mooiste die hij ooit had gezien. Wat was hij mager. Wat was hij bijzonder. Ik bleef hem bezoeken.

Mijn ouders waren tegen. Zij zagen geen toekomst voor ons. Maar dat bracht ons alleen maar nader. Ik had zoveel en hij zo weinig. Waar haalde hij dan toch dat optimisme vandaan? En die grapjes en verhalen? Alles wilde ik goedmaken wat hem was aangedaan; zijn rots in de branding zijn. Mijn vader huilde toen hij hoorde dat er een kindje op komst was. Het sneed door m´n ziel, maar ik had gekozen. 

We trouwden op een woensdag, met nog meer bruidsparen. Dan kostte het niets. Mijn man had als enige een corsage meegenomen voor zijn toekomstige vrouw: van pronkerwtjes. Een speldje en lintje maakten het af. Deze man uit die verre cultuur had toch maar aan alles gedacht. Mijn ouders waren afwezig. Een zwarte bladzijde. Maar die lichtte op met een gouden randje, toen mijn vader later op zijn sterfbed bekende dat hij erg gesteld was geraakt op mijn man. ‘Ik heb er een zoon bij gekregen’, zei hij. Zelf had ik die verandering al gezien. Maar dat hij dit uitsprak, was balsem voor de ziel. En nog.” 

Categorieën: Boeken en schrijvers | Tags: , , , , , | Een reactie plaatsen

Grafrede bij leven – een nieuwe trend?

De biografie.

“Biografieën gaan meestal over mensen die al dood zijn.” Zo kondigde Paul Witteman gisteren de biografie over Joop van den Ende aan in P&W. Een nog ontzettend levende Joop zat er aan tafel. Hij had zelf een beetje op het boek aangestuurd, zo constateerde Jeroen Pauw, hetgeen hem op een zuinig lachje van de gefêteerde kwam te staan. Het klonk Van den Ende te onbescheiden in de oren, dat zag je.

Maar behalve een papieren monument, is een biografie ook een vorm van een grafrede bij leven: ‘Ik weet nog goed dat Joop…’ Misschien is de media-tycoon wel gewoon benieuwd wat mensen over hem zeggen vóórdat hij het niet meer kan horen.

Hij bevindt zich in goed gezelschap. Al meer dan eens heeft mijn schoonmoeder zich laten ontvallen dat ze benieuwd is of wij op haar uitvaart – ooit zal die er immers zijn – nog wat zullen zeggen. En zo ja, wát dan. Op dit punt gekomen, giechelt ze meestal een beetje zenuwachtig als een jonge meid. Het standaardantwoord van haar zoon is inmiddels: “Nou ma, maak je borst maar nat”, wat haar enigszins geruststelt. Althans, daar houden wij het op.

De kist.

‘Te verbijsterd om ontroerd te zijn’

Ze lijkt zowaar aan te sluiten bij een trend, wanneer de voortekenen van het sympathieke tv-programma De Kist – over sterven en doodgaan – ons niet bedriegen. Zowel oud-politicus Rob Oudkerk als regisseur Bert van der Veer lieten daarin weten de grafrede-bij-leven allang in de praktijk te hebben gebracht.

Oudkerk deed dat bij de 80ste verjaardag van zijn moeder: ‘Ze vond het geweldig’. Van der Veer koos daarvoor het 50-jarig huwelijk van zijn ouders: ‘Ze waren te verbijsterd om ontroerd te zijn.’ Zelf hield hij het niet droog. Beiden zijn zielsgelukkig dat ze het gedaan hebben en zien het als een ernstig gemiste kans voor wie het nalaat.

Om het thema van het tv-programma kracht bij te zetten, rijdt er ’s avonds bij de geïnterviewde een gebocheld geel autootje voor – een Fiat 500 – dat gebukt gaat onder een doodskist op het dak. Van der Veer wilde het ding niet voor z’n deur hebben. ‘Voor de buren.’ Bij Adelheid Roosen, ook gast in het programma, bleef de kist daarentegen zelfs achter: ‘Geweldig! Ik maak er een kast van.’

Dela, voor elkaar

Uitvaartverzekeraar Dela lijkt op dezelfde lijn te zitten als de twee heren. Dela adverteert momenteel met de slagzin: ‘Waarom wachten met iets moois zeggen als het ook vandaag kan’. Wie de daad bij het woord wil voegen, kan terecht op hun website delavoorelkaar.nl om er berichten, foto’s en filmpjes te uploaden naar degene die je daarmee de mooiste dag, dan wel de grootste schrik van zijn of haar leven bezorgt: wat weten zij over mijn gezondheid wat ik niet weet? Een gewoon kaartje of mailtje sturen, of praatje maken kan natuurlijk ook altijd nog. Vintage, maar beproefd. Krijgt schoonmoeder misschien ook haar zin nog.

Categorieën: Alles is communicatie, Boeken en schrijvers | Tags: , , , , , , | Een reactie plaatsen

Manuscripten: valkuilen en vondsten

Ik heb het geluk om met beginnende en gevestigde auteurs te mogen praten over datgene wat zij het liefste doen: schrijven. En wie door zijn vak bevlogen is, kan daar meeslepend over vertellen. Over de valkuilen, de worstelingen, de vondsten, de personages, de research.

Bijna alle auteurs merken dat er al schrijvend en herschrijvend blinde vlekken ontstaan. Het is dan ook niet eenvoudig om het overzicht te houden in een tekst waar je – soms al jaren – aan werkt. Daardoor vertellen auteurs nu eens te veel, dan weer te weinig, of ze herhalen zich en hebben ten slotte behoefte aan de frisse blik van een redacteur die ze vertrouwen. Niet alleen als vakman of vakvrouw, maar ook als mens. Want wie een ander zijn geesteskind laat lezen, stelt zich kwetsbaar op.

Onlangs had ik het voorrecht een manuscript te mogen redigeren van iemand die dat vertrouwen in me had. Het boek telde 113.500 woorden. Een hele klus, maar een ontzettend leuke, ook vanwege de samenwerking met de schrijfster: communicatiespecialist en bladenmaker Philo Hermans. Het boek ligt inmiddels in de schappen onder de titel: De wereld draait om jou. Philo heeft een blog aan haar boek gewijd, waarin ze  ook af en toe over onze samenwerking schrijft. Hieronder een quootje daaruit.

“Judith is een heel leuke vrouw en een kanjer in taal. Ze zet alle komma’s op de juiste plek en de punten op de i. En weet met haar gouden pennetje de tekst prachtig aan te scherpen. En veel meer dan dat, ze levert FANTASTISCH werk af door me, al redigerend kritische vragen te stellen. En extra uitleg op sommige onderwerpen te suggereren waar ik kennelijk iets te kort door de bocht ga en zo nog meer, heel fijn!”

Ik bloos niet gauw, maar dit keer lukte het zowaar erg goed.

Meer weten over Philo’s blog en boek? Klik op: Philo Hermans.

Categorieën: Boeken en schrijvers | Tags: , , , , , , | Een reactie plaatsen

Blog op WordPress.com.

tedvanlieshout.nu

schrijver, dichter, beeldend kunstenaar

nomadruss in words and photos

photographer, wilderness guide, adventurer

Fromme2u

De columns van Bob Frommé

kleinborkel

Knolraap en lof...

Klein woordenboek van de ondertitelaar

Nieuws en notities uit ondertitelland

Blogger uit Amsterdam-ZuidOost

schrijft met plezier

Durrelliana

a scrapbook

mokumsmeisje

Terug van even pleite

Read Around the Globe

Dagkalender van de wereldliteratuur

ZEEMAN TEKST & COMMUNICATIE

* Cultureel * Commercieel * Corporate

%d bloggers liken dit: