Boekbespreking Surplus door Judith Zeeman september/oktober 2001
‘Mijn consternatie was aanzienlijk’
De Britse ISABELLA WALLICH maakte geschiedenis als de eerste vrouwelijke platenproducer. In Recording My Life blikt ze terug op een bestaan temidden van beroemde musici, dirigenten en solisten. Het boek (mét cd) is tevens haar laatste wapenfeit. Ze overleed 26 december 2000 op 84-jarige leeftijd.
Vanaf een zachtroze kaft kijkt een jonge Isabella Wallich de jaren dertig in. Kin steunend op de rechterhand, de gestrekte wijsvinger lichtjes bestudeerd op het jukbeen. Ze moet zo’n twintig jaar zijn en heeft nog geen idee dat ze twee echtgenoten zal overleven, een eigen platenlabel zal oprichten en de geschiedenis zal ingaan als ’s werelds eerste vrouwelijke producer van plaatopnames. Maar de toon is gezet. Want nu al verkeert ze met de muziekgoden van deze periode: de nog jonge violist Yehudi Menuhin, de pianist Arthur Schnabel en componisten als Edward Elgar en Sergej Rachmaninoff. Bovendien is ze bij de gevierde Russische operazanger Fjodor Sjaljapin kind aan huis.
Wallich wordt in 1916 geboren in Milaan, als dochter van de Italiaanse zakenman Camillo Valli en de Amerikaanse violiste en sopraan Louise Gaisberg. Als ze vijf jaar is, verhuist het gezin naar Londen. Daar wordt haar latere carrière vooral bepaald door de broer van haar moeder, Fred Gaisberg, drijvende kracht achter EMI Records en de Abbey Road-studio’s. Hij betrekt zijn jonge nichtje groothartig bij alle zakelijke en sociale contacten. ‘Oom Fred leek op afroep klaar te staan voor kunstenaars die langskwamen en zijn advies en hulp vroegen’, herinnert Wallich zich. En als de pianist Arthur Schnabel voor een plaatopname alle pianosonates van Beethoven speelt, zit een 15-jarige Isabella ernaast en slaat de bladmuziek voor hem om. Een ongehoord privilege, weet ze. En ze mag het kunstje nog eens herhalen bij de pianist Edwin Fisher. ‘De volgende keer sla ik de pagina’s voor jou om’, zegt deze vriendelijke virtuoos tegen haar. Want Wallich zelf is bepaald geen onverdienstelijk pianiste. Vanaf haar twintigste treedt ze ook zelf op, maar de Tweede Wereldoorlog smoort een echte carrière in de kiem.
De oorlog maakt ook een eind aan de concerten in de door haar zo geliefde Londense Queen’s Hall, die onder een bombardement bezwijkt. In 1937 en 1938 had Wallich er nog legendarische concerten bijgewoond van Rachmaninoff en Horowitz. Ze zag er grote dirigenten als Toscanini en Willem Mengelberg en maakte mee hoe de Berliner Philharmoniker onder leiding van Furtwängler toch de handen op elkaar kregen, ondanks groeiende anti-Duitse gevoelens.
‘MUSICI ZIJN NET BABY’S’
Wallich trouwt in 1939, krijgt twee zoontjes en wijdt zich volledig aan het gezinsleven. In 1952 mag ze als ‘regelneef’ mee op een Europese tournee van het Britse orkest Philharmonia, met Herbert von Karajan als dirigent. Ze is dan 36 jaar, net weduwe, en ziet in het aanbod zowel afleiding als een mooie kans. De tournee mondt voor haar uit in veel zenuwslopend geregel en geschipper. ‘Musici zijn net baby’s’, constateert ze al snel, ‘en ik ben de kinderjuf’. Tussen haar en de zelfingenomen Karajan botert het niet echt. ‘We begrepen elkaar simpelweg niet’, concludeert ze achteraf.
Maar nu ze is opgemerkt. Via EMI Records krijgt ze twee aanbiedingen, waaronder het verzoek producer van klassieke muziek te worden. Ze wijst beide af en richt in 1954 Delysé Records op, dat later zal opgaan in Decca. Wallich heeft nu haar eigen platenlabel, maar realiseert zich dat concurreren met grote platenmaatschappijen een heilloze onderneming is. Daarom boort ze een specifieke markt aan: muziek uit Wales.
GERESERVEERD VAN KAFT TOT KAFT
Datzelfde jaar trouwt ze opnieuw, met Aubrey Wallich, een man die twintig jaar ouder is dan zijzelf. Gereserveerd als ze van kaft tot kaft is, laat Wallich het wijselijk aan de lezer over dat rekensommetje te maken. In 1960 sterft Aubrey aan kanker en Wallich zal niet meer hertrouwen. Drie jaar later huurt ze de Royal Albert Hall in Londen af voor een megaopname. Zesduizend mensen zingen er opeengepakt een plaat vol: The Nation Sings. Een kippenvelopname die de reputatie van Delysé Records in één klap vestigt. Intussen richt ze ook het platenlabel Envoy op, voor lichte muziek en kindervertellingen, en neemt ze met de Welshe dirigent Wyn Morris diverse Mahlersymfonieën op die tot op de dag van vandaag worden geroemd om hun kwaliteit.
Wat een leven om op terug te kijken. En hoe jammer dat Wallich geen begenadigd schrijfster is. Wat een boek had kunnen worden vol spectaculaire ontmoetingen en openbaringen die je doen suizebollen, is nu op zijn best een rapportage van gebeurtenissen te noemen. Al is het maar omdat Wallich de kunst niet verstaat om haar ontzetting over een ontmoeting met keizer Haile Selassie anders te omschrijven dan: ‘Mijn consternatie was aanzienlijk’. Wallich schrijft bovendien zo compact dat haar anekdotes bijna imploderen. Ze zijn niet alleen ontdaan van alle franje, maar staan poedelnaakt te rillen in het kale celletje dat Wallich ervoor overheeft. Zo beschrijft ze ergens in twee regels hoe ze tussen een dirigent en een soliste moest bemiddelen die het tijdens een opname niet goed met elkaar konden vinden. ‘However, peace was restored’, rondt ze het onderwerp bruusk af. Aanleiding, discussie en schikking blijven onbelicht. Het roept de vraag op waarom ze dit eigenlijk de moeite waard vond om op te schrijven. Zulke onevenwichtige keuzes zijn helaas meer regel dan uitzondering. Bij een bezoek aan Frankrijk lezen we uitgebreid hoe ze zichzelf eerst vergastte op een cognacje, daarna een kop koffie nam en ten slotte een croissant. Om warm te blijven, laat ze nog weten.
EEN PEN GEDOOPT IN SUIKERWATER
Dat Wallich bij elke pennenstreek haar schrijfgerei in suikerwater doopt, helpt ook al niet. Iedereen is ‘delightful’, woont in ‘lovely houses’ waar het eten ‘delicious’ is en het gezelschap zonder uitzondering ‘amusing’. Ze is er ongetwijfeld op uit geweest iedereen zo veel mogelijk in z’n waarde te laten, maar moest alles zó bloedeloos opgetekend? En waarom heeft ze niet het geluk gehad een eindredacteur te treffen die haar wees op de vele inconsequenties, of op de personen die ze zonder toelichting introduceert? Een eindredacteur die bovendien de vele ‘echters’ en de zich herhalende passages met liefdevolle hand schrapte? Door deze feilen blijft het echte leesplezier voorbehouden aan de liefhebber, die daarnaast zijn hart kan ophalen aan de onafzienbare reeks prominenten met wie Wallich zich omringd wist.
Recording My Life gaat vergezeld van een cd die de diverse plaatopnamen van Isabella Wallich met zevenmijlslaarzen doorkruist. Van een recital door een zestienjarige veelbelovende gitarist, tot Mahlers Vijfde Symfonie met een zinderend adagietto. En dan is het nog maar de vraag welk van de twee het meest Isabella’s ziel blootlegt: het woord, of de muziek.
Isabella Wallich, RECORDING MY LIFE, London: Sanctuary Publishing Limited, 2001, 303 blz., f 70,85